Een obligatie is niets anders dan een op een beurs verhandelbare lening. Vooral overheden en grote ondernemingen geven doorlopend leningen uit. Om hiervoor beleggers te interesseren dient veelal de uitgegeven lening verhandelbaar via een beurs te zijn. En dan heet het een obligatie.
Waarom dalen de obligatiekoersen?
Veel beleggers vragen waarom obligatiekoersen dalen. Een goede vraag; als je euro 100 leent, krijg je in principe toch ook euro 100 terug? Dat klopt inderdaad, tenminste als degene die jij een lening hebt gegeven niet failliet gaat.
Maar waarom dalen (en stijgen) obligatiekoersen dan? Op een obligatie wordt een rente vergoed, anders zou het voor beleggers niet interessant zijn om een obligatie te kopen.
Deze rente wordt ook wel rentecoupon genoemd. De hoogte van de rentecoupon hangt af van
- marktrente
- kredietwaardigheid van de overheid of onderneming
- looptijd van de lening.
Een voorbeeld
Stel de Nederlandse staat geeft een totale obligatielening uit van euro 10 miljoen, met een looptijd van 10 jaar en een jaarlijkse rentecoupon van 2%.
- In de eerste plaats wordt deze obligatielening in stukjes gehakt omdat er niet veel beleggers zijn die een obligatie van euro 10 miljoen kunnen kopen. Dus stel deze obligatie wordt in 100.000 stukjes gehakt. Elke obligatie heeft dan een nominale waarde van euro 100 (10 miljoen gedeeld door 100.000 = 100).
- De eerste koers van de obligatie is euro 100.
Op het moment dat de obligatie op de beurs verhandelbaar is kan de koers gaan dalen of stijgen. De daling of stijging wordt vooral beïnvloed door de marktrente, maar ook een gewijzigde kredietwaardigheid is van invloed.
Als de marktrente stijgt, worden nieuwe obligaties uitgegeven met een hogere rentecoupon. Een bestaande obligaties met een lagere rentecoupon wordt dan minder aantrekkelijk. Een koper van een bestaande obligatie zal dan alleen bereid zijn die obligatie te kopen als hij voor het verschil in rentecoupon wordt gecompenseerd. Aangezien de rentecoupon vast staat, kan dit alleen bereikt worden door een lagere koers van deze obligatie.
Op het moment dat de obligatie op de beurs verhandelbaar is kan de koers gaan dalen of stijgen.
Het bovengenoemde voorbeeld van de Nederlandse staatsobligatie:
Stel dat de marktrente na vijf jaar stijgt naar 4%, het dubbele van de afgesproken rentecoupon van 2%. De koper van de obligatie krijgt echter over de resterende 5 jaar 2% rente in plaats van 4%. Hij krijgt dus 2% te weinig ten opzichte van de marktrente.
De waarde van de obligatie zal daarom ongeveer dalen met 10% naar circa euro 90 (5 jaar maal 2%) zodat het verwachte totaal rendement op de obligatie weer gelijk is aan de marktrente. Want uiteindelijk wordt de obligatie op euro 100 afgelost.
Maar het bovenstaande voorbeeld laat ook zien dat als de obligatie niet wordt verkocht de belegger uiteindelijk euro 100 terugkrijgt (mits de uitgevende instelling aan alle verplichtingen kan voldoen) en over de gehele periode gewoon 2% per jaar heeft verdiend.
Dus weliswaar is er sprake van schommelende tussentijdse koersen van een gespreide obligatieportefeuille, maar over de gemiddelde looptijd krijg je uiteindelijk de nominale waarde terug mits de uitgevende instelling in de tussentijd niet failliet gaat.